Uitzendarbeid: niet-afwerving en wederkerigheid
De intentie van de minister van Werk om de niet-afwervingsbedingen strikter te omkaderen in de wet op de uitzendarbeid via maximumtermijnen en/of -bedragen verdeelt de Nationale Arbeidsraad, waar de standpunten sinds een jaar ongewijzigd zijn gebleven.
In de vroegere wet op de uitzendarbeid stond in artikel 18 immers dat: “als niet bestaande worden beschouwd de bedingen tussen het uitzendbureau en de gebruiker waarbij is overeengekomen dat deze laatste een schadeloosstelling verschuldigd is aan het uitzendbureau ingeval een uitzendkracht bij de gebruiker aangeworven zou worden”. Dat artikel werd in 2001 opgeheven.
Voor de werknemersvertegenwoordigers vormen de niet-afwervingsbedingen een rem op de definitieve aanwerving van (ex)-uitzendkrachten, in het bijzonder de deeltijdse werknemers. Het VBO en de betrokken sector reageren daarop echter dat dat helemaal niet het geval is: uitzendarbeid aan banden leggen door een beperking van de niet-afwervingsbedingen zal het tegenovergestelde resultaat opleveren dan wat wordt beoogd, met enerzijds meer krapte op de arbeidsmarkt en anderzijds minder doorstroom naar een vaste tewerkstelling.
De werkgeversorganisaties Unizo, UCM, Unisoc en Boerenbond van hun kant dringen aan op wederkerigheid. Omdat de ervaring leert dat uitzendbedrijven nu zelf de uitzendkrachten ‘terugroepen’ om ze op andere plaatsen in te zetten, vragen de organisaties dat een zelfde niet-afwervingstermijn en een zelfde vergoeding zouden gelden voor het uitzendbedrijf.
Lees meer