Vinden

Achter de balansen van de Belgische industrie

De grote industriële bedrijven houden goed stand in België, terwijl de middelgrote ondernemingen het een pak moeilijker hebben om rendabel te blijven. Dat blijkt uit een analyse van Trends Business Information, dat meteen oproept om extra te investeren in de categorie van middelgrote bedrijven. (Matthias Vanheerentals)

Onze collega Pascal Flisch analyseerde 24.000 balansen uit de periode van 2019 tot 2022 van Belgische industriële bedrijven. Globaal genomen doet de Belgische industrie het beter dan de rest van de economie als we naar de toegevoegde waarde en de rentabiliteit kijken. “De industriële sector, die belangrijk is voor de welvaart van het land, is rendabel”, opent Pascal Flisch. “Positieve evoluties en trends zijn vooral bij de grote industriële bedrijven (meer dan 1.000 medewerkers) te vinden. De grote ondernemingen met veel infrastructuur en personeel doen het goed en zijn vrij stabiel. Met hun moderne eindproducten kunnen ze een hoge toegevoegde waarde creëren. Ze kunnen internationaal concurreren, terwijl ze veel strengere regels moeten volgen dan gelijkaardige bedrijven in bijvoorbeeld China. Dat is knap.”

Meer gezonde ondernemingen

Op het vlak van solvabiliteit blijven de industriële bedrijven vrij stabiel. Het aantal industriële bedrijven met een negatieve solvabiliteit – ongezonde bedrijven die geen krediet meer kunnen krijgen – neemt stilletjes af. Er is een lichte maar constante groei van het aandeel gezonde ondernemingen. Waar in 2019 64,4% van de ondernemingen een gezonde solvabiliteit had, is dat in 2022 toegenomen tot 66,4% . Ruim 2 op de 3 ondernemingen in de industrie hebben meer dan 25% solvabiliteit. “Normaal moet je 25% halen om als gezond beschouwd te worden”, zegt Pascal Flisch. “Het zijn stabiele cijfers. Op dat vlak scoort de industrie goed. Het zijn vrij gestructureerde en zware ondernemingen met veel infrastructuur en personeel die vaak onderdeel zijn van grote internationale groepen.”

De hoogste toegevoegde waarde wordt gerealiseerd door de 44 grootste industriële bedrijven. Het gaat om ondernemingen met minimum 1.000 personeelsleden. De mediaan van hun toegevoegde waarde is 274.595.000 euro en stijgt met 21,4% tussen 2021 en 2022. Dat is dubbel zo veel als de inflatie. “Ze zijn de grote winnaars”, beweert Pascal Flisch. “Ze hebben de verkoopprijzen en de volumes kunnen doen stijgen. De grote bedrijven hebben hun marges kunnen behouden en kunnen verbeteren. Zij hebben de prijsverhogingen, zoals inflatie en gestegen aankoopprijzen van grondstoffen, kunnen doorrekenen aan de klant, in tegenstelling tot de kleinere bedrijven. Op de categorie tussen 200 en 499 werknemers na, hebben al de andere categorieën van bedrijven de inflatie niet kunnen compenseren.”

Minder rendabele kleine ondernemingen

Toch hangen er ook donkere wolken boven de Belgische industrie, vooral bij de kleine industriële ondernemingen en vennootschappen zonder tewerkstelling. Het gaat om maar liefst 10.616 ondernemingen in 2022 die vaak als onderaannemers voor de grote ondernemingen werken. Het is de enige categorie waarvan de toegevoegde waarde daalt tussen 2021 en 2022 (-3,02%).

“Ze hebben minder verdiend”, verklaart Pascal Flisch. “Ze hebben een jaar gewerkt voor maar 18.000 euro toegevoegde waarde. Ook grote bedrijven, die op de ondersteuning van hun onderaannemers rekenen, zijn er de dupe van. In België hebben we een rentabiliteitsprobleem. Dat wordt hier bevestigd.” Maar het probleem is algemener. Het aandeel van niet rendabele of verlieslatende ondernemingen neemt langzaam toe, namelijk van 12,7% in 2019 naar 13,6% in 2022. Omgerekend heeft ruim 1 op 7 bedrijven in de sector een negatieve toegevoegde waarde. “Ze zien hun toegevoegde waarde zakken terwijl de toegenomen inflatie niet gecompenseerd wordt. Ze hebben de gestegen kosten niet kunnen doorrekenen en evolueren negatief. Die bedrijven hebben tussen 2019 en 2021 minder toegevoegde waarde geboekt. Ze worden armer en armer. De ondernemingen die al zwak waren, zijn nog zwakker geworden. 2022 was een zeer slecht jaar voor hen.”

Personeels- en financiële kosten

De grote meerderheid van de industriële bedrijven kunnen de personeelskost onder controle houden. De supergrote bedrijven boekten 6% minder personeelskosten. “Het bijzondere is wel dat ze erin geslaagd zijn om meer toegevoegde waarde te creëren en dus meer te produceren, maar met minder personeel”, legt Pascal Flisch uit. “Ze doen het twee keer beter dan de inflatie.” Kleinere bedrijven met minimum 10 personeelsleden zagen een behoorlijke verhoging van de personeelskosten maar toch minder dan de inflatie. “Het zijn ondernemingen waarvoor de personeelskost even snel of iets minder snel is toegenomen dan de inflatie.”

Wanneer we naar de financiële kosten kijken, valt een forse verhoging van de interestvoeten in 2022 op. De kleinste bedrijven deden weinig investeringen. Maar voor alle ondernemingen met meer dan 10 personen, stijgen de financiële kosten sneller dan de inflatie. Bij de categorie tussen 100 tot 200 medewerkers – in België zijn er 425 – zijn ze zelfs met 59% gestegen. “Het vreet hun marges op”, analyseert Pascal Flisch. “Hun cashflow daalt. Die financiële kosten zijn een probleem. Zij moeten zware financiële kosten dragen terwijl ze verarmen. Net als de grootste ondernemingen van de sector zijn zij verplicht om te investeren in supermoderne infrastructuur om hetzelfde te produceren. Ze moeten concurreren met internationale bedrijven uit China, Oost-Europa en de VS, die minder strenge normen moeten volgen op het vlak van milieu. Voor de supergrote bedrijven zien we ook een forse toename van de financieringskosten, maar die zijn nog onder controle.”

Cashflow

De cashflow is vooral negatief geworden bij de categorie van bedrijven tussen 100 en 200 werknemers. “Het zijn kleine, familiale ondernemingen die zich in een moeilijke situatie bevinden omdat ze internationaal moeten concurreren”, zegt Flisch. “Ze beschikken niet over dezelfde grote middelen als de supergrote bedrijven. De inspanningen die ze moeten doen zijn twee keer zo groot als bij de grote ondernemingen. Ze beschikken niet over veel cash. Zij voelen de schaarste op de arbeidsmarkt. Zij hebben het moeilijk. Dat zijn de ondernemingen die groter willen worden. Mocht ik minister zijn, ik zou deze categorie van middelgrote ondernemingen steunen zodat ze makkelijker kunnen concurreren. Als die categorie kan groeien, zullen we meer grote ondernemingen in het industriële landschap hebben, wat een enorme quick win is. Als ze kunnen groeien, met ondersteuning, zullen ze een bijdrage leveren aan de rest van ons land. Dan kan ons land concurrentieel sterker worden.”

Terugbetalingen

Als ondernemingen een krediet op lange termijn krijgen, moeten ze heel vaak elke maand een bedrag terugbetalen. Er is een stijging merkbaar van 15% van het aantal terugbetalingen voor middelgrote bedrijven met 100 tot 200 werknemers. “Dat zijn ondernemingen die veel investeren om competitief te blijven en te groeien”, stelt Flisch. “Ze besteden hun cashflow aan terugbetalingen.” Bij de categorieën tussen 200 en 999 personen zijn de terugbetalingen fors gezakt (-19%). “Het kan echter ook een teken zijn dat ze te weinig investeren, wat een bedreiging voor de toekomst is.” Bij de grootste ondernemingen wordt een forse toename van de terugbetalingen met 37% opgemerkt. “Het betekent dat ze investeren. Veel investeren is onontbeerlijk om internationaal competitief te blijven.”

Als we naar het restsaldo – het overschot aan cashflow na de terugbetalingen van de kredieten op lange termijn – kijken, kunnen we geen al te beste conclusies trekken voor de middelgrote ondernemingen tussen 100 en 200 personen. Het restsaldo is met 16,3% gedaald en op het niveau van 2019 teruggekeerd. “Die categorie strijdt om competitief te blijven”, zegt Flisch. “Ze vecht voor haar voortbestaan en moet geholpen worden.” De mooiste cijfers op het vlak van restsaldo liggen bij de kleinste ondernemingen, met minder dan 20 personen. “Die doen het tijdelijk goed. De cashflow stijgt sneller dan de inflatie en is onder controle. Maar het zijn ook de categorieën waar de terugbetalingen van kredieten op lange termijn minder snel evolueren. De superkleine ondernemingen hebben geen personeel en zijn ongevoelig voor indexatie. Ze boeken meer toegevoegde waarde en cashflow. Het is een mooi herstel, maar met weinig impact op de tewerkstelling en toegevoegde waarde. Voor de grootste bedrijven is er sprake van een verbetering van de situatie van 2019.”

Rentabiliteit en investeringen

Op het vlak van rentabiliteit maakten de kleinste bedrijven een mooie heropleving door. De middelgrote bedrijven hebben het moeilijker. Het is de enige categorie die het volgens Flisch slechter doet dan in 2019. “Die ondernemingen moeten investeren of zullen problemen hebben in de toekomst. De grootste bedrijven blijven ruim boven het niveau van 2019, ondanks de conjunctuur. Investeringen zijn voor hen ook belangrijk.”

Tot slot werden ook de netto-investeringen geanalyseerd. Hier valt op dat de categorie voor middelgrote ondernemingen het niet goed doet en niet gunstig evolueert. “Het restsaldo stagneert, wat minder is dan de inflatie. Ze staan onder druk en moeten veel investeren, ten koste van de rentabiliteit op korte termijn.” Bij de supergrote bedrijven valt op dat ze veel investeren. “Het is normaal dat de nettorentabiliteit daalt op korte termijn”, besluit Flisch. “Ze betalen hun investeringen terug. Dat is zeer goed naar de toekomst.”

Terug
Partner Content
Partner Content
Do Not Call Me (DNCM)

De Bel-Me-Niet-Meer! lijst groeit elke maand. Wist je dat maar liefst 12,3% van alle bedrijven in België zijn nummer heeft geregistreerd? Til je prospectie naar een hoger niveau, vermijd monsterboetes en stel je in regel met de wet op telemarketing. Surf naar dncm.be voor meer info.

Infotheek
Belgian Digital Economy 2024

Belgian Digital Economy – Overview 2024

Tweede pensioenpijler in beeld

De tweede pensioenpijler in beeld
 

Werkloosheids- en promotieval naargelang de ondernemingsvorm

Werkloosheids- en promotieval en de verschillen in belastingdruk naargelang de ondernemingsvorm