Zelfstandigen: de correctiecoëfficiënt wordt op 1 gebracht
Tot 1984 gold in het pensioenstelsel voor zelfstandigen een forfaitaire pensioenberekening. Daarna werd er, naar analogie met de andere pensioenstelsels, een proportionele berekeningswijze ingevoerd waarbij als uitgangspunt gold dat in de regelingen voor werknemers en zelfstandigen tegenover eenzelfde pensioen eenzelfde bijdrage-inspanning moest staan. Met andere woorden, 1 frank betaald in het zelfstandigenstelsel moest, rekening houdend met de bijdragevoeten, hetzelfde pensioen opleveren als 1 frank betaald in het werknemersstelsel.
Omdat een vergelijking van de bijdragepercentages leerde dat men voor eenzelfde pensioen een lagere bijdrage betaalde in het zelfstandigenstelsel, werd in de pensioenberekening voor zelfstandigen een correctiemechanisme voorzien in de vorm van de zogenaamde correctiecoëfficiënt. Die laatste, die momenteel 0,691542 bedraagt, zorgt voor lagere zelfstandigenpensioenen.
Het Algemeen Beheerscomité van de RSVZ stelt dat als resultaat daarvan de pensioenbedragen beduidend lager zijn dan waar de zelfstandigen aanspraak op zouden kunnen maken op basis van hun beroepsverleden en het inkomen dat ze tijdens die periode ontvingen.
In zijn Algemene Beleidsnota stelt de minister van Middenstand voor om de coëfficiënt op 1 te brengen voor de loopbaanjaren vanaf 2021 en dat voor de rustpensioenen, de overlevingspensioenen en de overgangsuitkeringen die beginnen te lopen vanaf 1 januari 2022. Dat is een bescheiden vooruitgang. Daarna, zo stelt het comité, “kan nagegaan worden in welke mate het eventueel mogelijk (en wenselijk) zou zijn om via een aanpassing van de correctiecoëfficiënt ook te voorzien in een betere pensioenopbouw voor loopbaanjaren uit het verleden.”.
Lees meer